ACV

2.1.2. Bewijs

Diegene die het bestaan voorhoudt van een arbeidsovereenkomst, zal de aanwezigheid van de drie essentiële elementen moeten bewijzen. [118] Zowel de aanwezigheid van arbeid [119], als die van loon en gezag [120] vormt een rechtsfeit. Zo kan ook het bestaan van een arbeidsovereenkomst worden beschouwd als een rechtsfeit. [121]

Dat is van belang omdat daardoor het bewijs ervan mag worden geleverd met alle wettelijke bewijsmiddelen, inclusief getuigen en vermoedens. Dat geldt ook wanneer er in een schriftelijke overeenkomst uitdrukkelijk bedongen is dat de medewerker geen werknemer is, maar tewerkgesteld wordt onder een ander statuut (stagiair, vrijwilliger, enz.). [122]

Toch blijft een arbeidsovereenkomst een contractuele aangelegenheid. Dat betekent onder meer dat als het bewijs geleverd is van betaalde arbeid in ondergeschikt verband, de kwalificatie als arbeidsovereenkomst toch nog vermeden kan worden door te bewijzen dat er over deze manier van samenwerken geen (rechtsgeldig) akkoord tussen alle betrokken partijen bestond. De contractuele aard van de arbeidsovereenkomst wordt sinds enkele jaren meer en meer beklemtoond, vooral in het onderscheid werknemer-zelfstandige: de tussen de partijen overeengekomen kwalificatie voor hun contract geniet in deze context een (nauwelijks weerlegbaar) vermoeden van correctheid (zie 2.1.3.3.2 Kwalificatie als uitgangspunt).

Wanneer het bestaan van een arbeidsovereenkomst wordt bewezen en het samenwerkingsverband geherkwalificeerd wordt, kan dat zware financiële gevolgen hebben voor de werkgever. [123] Op arbeidsrechtelijk vlak zal namelijk rekening gehouden moeten worden met elementen zoals verbrekingsvergoedingen, eindejaarspremies, vakantiegeld, minimumloon, extra verloning voor overwerk, enzovoort, en op het vlak van sociale zekerheid zal de RSZ alleen de werkgever kunnen aanspreken voor de achterstallige bijdragen. [124]

Laatst aangepast op: 04-07-2024