De leerjob komt tot stand via twee overeenkomsten.
De eerste is de overeenkomst beroepsopleiding van de leerjobber met de VDAB of haar partnerorganisaties (de syntra’s en de sectorfondsen) die het geheel van de leerjob regelt.
De tweede overeenkomst is de leerjobovereenkomst met een of meerdere onderneming(en) waar het leertraject op de werkvloer plaatsvindt. De VDAB stelt hiervoor een verplicht te gebruiken model op.
De leerjobovereenkomst is steeds een voltijdse overeenkomst van bepaalde duur. Deeltijdse overeenkomsten kunnen niet worden afgesloten. Om de voltijdse arbeidsduur te bepalen wordt zowel rekening gehouden met de werkcomponent als met de lescomponent. De leerjobber moet dezelfde voltijdse arbeidsduur respecteren als de voltijdse werknemers in de onderneming waar die de werkcomponent volgt.
Een leerjobovereenkomst heeft een minimale duurtijd van drie maanden en kan maximaal twee jaar duren. Per jaar mag de werkplekcomponent maximaal één maand per jaar niet worden ingevuld. Als de leerjobber van onderneming verandert, moet dat dus snel gebeuren.
De leerjobovereenkomst kan enkel worden afgesloten voor beroepskwalificaties waarvoor er een erkende EVC-standaard bestaat (EVC = erkenning voor verworven competenties). Er moeten dus criteria erkend zijn om de EVC te bepalen en te meten. Of de leerjobber de competenties al dan niet verworven heeft, wordt aan het einde van het traject getoetst via een EVC-assessment. Dat gebeurt op de werkvloer zelf.
Indien de leerjobber slaagt in deze proef, wordt hij geacht de beroepscompetenties te hebben verworven. Dat kan aangezien worden als een attestering van bekwaamheid van de leerjobber. Dat attest wordt dus toegekend naar aanleiding van de gevolgde opleiding op de werkvloer in plaats van via een klassiek onderwijstraject.