ACV

6.3.5. Andere gebeurtenissen die recht geven op klein verlet

De andere gebeurtenissen waarvoor verlof toegekend wordt en het aantal zijn vastgesteld bij KB van 28 augustus 1963 (zie ook 6.2voor o.a. de loonwaarborg) [517]:

  1. Huwelijk van de werknemer. Twee dagen door de werknemer te kiezen tijdens de week waarin de gebeurtenis plaatsgrijpt of tijdens de daaropvolgende week.
  2. Huwelijk van een kind van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) (of van de wettelijke samenwonende partner), broer, zus, schoonbroer, schoonzus, vader, moeder, schoonvader, stiefvader, schoonmoeder, stiefmoeder, kleinkind van de werknemer. De dag van het huwelijk.
  3. Priesterwijding of intrede in het klooster van een kind van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of wettelijke samenwonende partner, broer, zus, schoonbroer of schoonzus van de werknemer. De dag van de plechtigheid.
  4. Overlijden van de echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner, een kind van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner. Tien dagen, waarbij de eerste drie dagen verplicht opgenomen moeten worden in de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. De overige 7 dagen mag de werknemer vrij opnemen binnen het jaar na het overlijden. [518]
  5. Overlijden van de vader, moeder, schoonvader, stiefvader, schoonmoeder of stiefmoeder van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner. Drie dagen door de werknemer te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt met de dag van de begrafenis.
  6. Overlijden van een broer, zus, schoonbroer, schoonzus, grootvader, grootmoeder, kleinkind, overgrootvader, overgrootmoeder, achterkleinkind, schoonzoon of schoondochter van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner die bij de werknemer inwoont. Twee dagen door de werknemer te kiezen in de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt met de dag van de begrafenis.
  7. Overlijden van een broer, zus, schoonbroer, schoonzus, grootvader, grootmoeder, kleinkind, overgrootvader, overgrootmoeder, achterkleinkind, schoonzoon of schoondochter van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner die niet bij de werknemer inwoont. De dag van de begrafenis.
  8. Overlijden van een pleegkind waarvan de werknemer of zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner pleegouder is of was in het kader van langdurige pleegzorg. Tien dagen op te nemen tijdens of na de periode van langdurige pleegzorg waarbij de eerste drie dagen verplicht opgenomen moeten worden in de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt op de dag van de begrafenis. De overige 7 dagen mag de werknemer vrij opnemen binnen het jaar na het overlijden. [519]
  9. Overlijden van een pleegouder van de werknemer in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van overlijden. Drie dagen op te nemen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt op de dag van de begrafenis. [520]
  10. Overlijden van een pleegkind waarvan de werknemer of zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner pleegouder is in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden. De dag van de begrafenis. [521]
  11. Plechtige communie van een kind van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of wettelijk samenwonende partner. De dag van de plechtigheid; is dit een zondag, feestdag of gewone inactiviteitsdag dan mag de werknemer afwezig zijn op de gewone activiteitsdag die de gebeurtenis onmiddellijk voorafgaat of volgt. Volgens de Minister van Werk gaat het dan om de dag die in de tijd het dichtst bij de dag van de plechtigheid ligt. [522]
  12. Deelneming van een kind van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of wettelijk samenwonende partner aan het feest van de ‘vrijzinnige jeugd’, daar waar dit feest plaats heeft. De dag van het feest; is dit een zondag, feestdag of gewone inactiviteitsdag dan heeft de werknemer het recht op betaald verlof voor de gewone activiteitsdag die de gebeurtenis onmiddellijk voorafgaat of volgt.
  13. Verblijf van de dienstplichtige werknemer in een rekruterings- en selectiecentrum of in een militair hospitaal ten gevolge van zijn verblijf in een rekruterings- en selectiecentrum. De nodige tijd met een maximum van drie dagen.
  14. Verblijf van de werknemer-gewetensbezwaarde op het Bestuur van de medische expertise of in één van de verplegingsinrichtingen, die overeenkomstig de wetgeving houdende het statuut van de gewetensbezwaarden door de Koning zijn aangewezen. De nodige tijd met een maximum van drie dagen.
  15. Deelname aan een jury, oproeping als getuige voor de rechtbank of persoonlijke verschijning op aanmaning van de arbeidsrechtbank. De nodige tijd met een maximum van vijf dagen.
  16. Uitoefening van het ambt van bijzitter in een hoofdstembureau of enig stembureau bij de parlements-, provincieraads- en gemeenteraadsverkiezingen. De nodige tijd.
  17. Uitoefening van het ambt van bijzitter in één van de hoofdbureaus bij de verkiezing van het Europees Parlement. De nodige tijd met een maximum van vijf dagen.
  18. Uitoefening van het ambt van bijzitter in een hoofdbureau voor stemopneming bij de parlements-, provincieraads- en gemeenteraadsverkiezingen. De nodige tijd met een maximum van vijf dagen.

Opmerkingen:

  • In het kader van langdurige pleegzorg (minstens 6 maanden) worden de familiebanden met het pleegkind sinds 25 mei 2023 beschouwd als familiebanden met het (eigen) kind. Zo wordt de pleegbroer gelijkgesteld met de broer, de pleegvader met de vader, enzovoort. Opgelet: de voorwaarde is hier wel dat de gebeurtenis die recht geeft op het klein verlet, zich moet voordoen hetzij tijdens de plaatsing, hetzij na afloop van de plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg waarbij het pleegkind gedurende een onafgebroken periode van drie jaar op permanente en affectieve wijze deel heeft uitgemaakt van het pleeggezin. [523]
  • Voor de toepassing van de nummers 2, 3, 4, 8en 9 wordt het aangenomen of natuurlijk erkend kind gelijkgesteld met het wettig of gewettigd kind. [524] Het heeft dus ook geen enkel belang of de werknemer die vader is van het kind met de moeder gehuwd is of was. Enkel de afstamming moet vast staan en die ontstaat ook na adoptie van een kind. Kleinkinderen worden voor deze situaties dan weer niet gelijkgesteld met kinderen.
  • Voor de toepassing van de nummers 6 en 7 worden de schoonbroer, schoonzus, grootvader, grootmoeder, overgrootvader en overgrootmoeder van de echtgeno(o)t(e) gelijkgesteld met de schoonbroer, schoonzus, grootvader, grootmoeder, overgrootvader en overgrootmoeder van de werknemer. [525] Het onderscheid tussen deze twee gevallen is het feit of de overleden persoon al dan niet bij de werknemer inwoonde. Dit zal, omdat de wet hierover niets vermeldt, eerder een feitenkwestie zijn waarvoor de werknemer bij betwisting het bewijs onder gelijk welke vorm moet leveren.
  • Voor alle vormen van rouwverlof is voorzien dat er kan worden afgeweken van de periode waarin de dagen moeten worden opgenomen, op vraag van de werknemer en met akkoord van de werkgever. [526]
  • De deeltijdse werknemers hebben ook het recht met behoud van hun normaal loon van het werk afwezig te zijn gedurende de dagen en periodes bedoeld in bovenstaande regeling wanneer die samenvallen met dagen en periodes waarop zij normaal zouden hebben gewerkt. Als de regeling een keuze van de afwezigheidsdagen toelaat, hebben de deeltijdse werknemers in dezelfde mate deze keuzevrijheid en dit zonder vermindering van de toegelaten afwezigheidstijd in verhouding tot hun arbeidsduur.
  • Als in deze regeling sprake is van een huwelijk, kan de betrokkene kiezen tussen het burgerlijk of het kerkelijk huwelijk. Dit hoeft zeer zeker geen katholiek huwelijk te zijn. De huwelijksplechtigheden van alle erkende godsdiensten en zelfs ook van de niet-erkende, kunnen in aanmerking worden genomen.
  • Soms kunnen verschillende regelingen gecumuleerd worden. Bv. wanneer een pasgeboren kind onmiddellijk sterft.
  • Een halfbroer en een halfzus worden ook als broer en zus beschouwd. Halfbroer en -zus zijn broers en zussen waarmee men maar één van de twee ouders deelt, maar voor klein verlet maakt dat geen enkel verschil.
  • Het gaat hier hoe dan ook om een limitatieve opsomming. Verwant- of aanverwantschappen die niet opgesomd zijn, geven dan ook geen recht op klein verlet. Bv., stiefschoonvader, stiefschoonmoeder, stiefgrootouders zijn NIET opgesomd en geven dus géén recht op klein verlet.
  • Aan de aanverwantschap die in sommige van de gevallen voorzien is, komt wél een einde door echtscheiding maar niet door overlijden. Een weduwnaar of weduwe die hertrouwt, zal dus twee paar schoonouders kunnen hebben.
  • Wanneer de werknemer moet deelnemen aan een jury (alleen van toepassing in het Hof van Assisen), kan dat soms méér dan vijf dagen duren. Vanaf de zesde dag is het geen schorsing meer wegens klein verlet, maar wel door overmacht. Hij kan echter geen aanspraak meer maken op loon. De werkgever die tóch het loon doorbetaalt, kan daarvan de volledige terugbetaling bekomen van de Belgische staat (inclusief de werkgeversbijdragen voor de RSZ, het vakantiegeld en de eindejaarspremie die op dat loon betrekking hebben; bovenwettelijke betalingen worden echter niet in aanmerking genomen). De dagelijkse vergoeding die als basis dient voor die terugbetaling, stemt overeen met achtmaal het bruto-uurloon of een twintigste van het maandsalaris, al naargelang de bezoldiging die de werkgever uitkeert, in uurloon of maandloon wordt uitgedrukt. [527] Als de werkgever het loon van de werknemer niét bleef betalen na de 5e dag heeft het jurylid recht op zijn brutoloon ten laste van de Staat (aanvraag in te dienen bij de voorzitter van het Assisenhof).
  • Met ‘oproeping als getuige voor de rechtbank’ wordt om het even welk rechtscollege bedoeld, wat ook de benaming is. Of een onderzoeksrechter, die de bevoegdheid heeft getuigen te verhoren, als een rechtbank mag worden beschouwd, valt toch wel erg te betwijfelen.
  • Voor de werklieden bestaat overeenkomstig artikel 57 AOW de mogelijkheid dat het loon wordt betaald door een sociaal fonds. Hiervoor is een cao nodig die bij KB algemeen verbindend is verklaard.
  • De voormelde regeling is maar een algemene minimumregeling. Individuele of collectieve arbeidsovereenkomsten kunnen gunstigere bepalingen inhouden voor zowel de gebeurtenissen die recht geven als de overeenstemmende verloftijd. [528] In uitvoering hiervan werd in vele sectoren een cao gesloten. Zo werden sectorale cao’s gesloten waarbij aan de werknemer klein verlet wordt toegekend bij een huwelijksjubileum van hemzelf of van zijn ouders of waarbij een betaalde vrije dag toegekend wordt ingeval van verhuizing van de werknemer. [529]
  • De werknemer heeft maar recht op klein verlet voor zover zijn aanwezigheid op het werk hem zou verhinderen om de gebeurtenis bij te wonen. Als de gebeurtenis dus samenvalt met een dag waarop hij normaal niet werkt, een feestdag of een ADV-dag, heeft hij geen recht op klein verlet, tenzij de gebeurtenis de keuze van dag toelaat. Wanneer de gebeurtenis dus plaatsvindt op een moment dat de arbeidsovereenkomst geschorst is (wegens ziekte, jaarlijkse vakantie, …), heeft hij bijgevolg om dezelfde redenen ook geen recht op klein verlet.
  • De wet van 23 november 1998 die de wettelijke samenwoning invoerde, leidde tot een niet onbelangrijke aanpassing van het verlof bij familiegebeurtenissen. De persoon die met de werknemer wettelijk samenwoont, wordt voor het klein verlet gelijkgesteld met de echtgeno(o)t(e) van de werknemer. [530] De werknemers die wettelijk gaan samenwonen, hebben nog geen recht op het verlof wegens die gebeurtenis zelf. [531]
  • Het recht op klein verlet voor het bijwonen van de familieraad die is bijeengeroepen door de vrederechter, werd met ingang van 25 mei 2023 afgeschaft. Sinds de afschaffing van de familieraad in 2001 had die bepaling geen bestaansreden meer. [532]
Laatst aangepast op: 04-07-2023