In de rechtspraak wordt een onderscheid gemaakt tussen twee vormen van impliciet ontslag:
- de contractuele wanprestatie: er dient tevens te worden aangetoond dat de partij ook op ondubbelzinnige wijze de wil heeft geuit om het contract te beëindigen;
- de eenzijdige en belangrijke wijziging van een essentieel element van de arbeidsovereenkomst: er wordt niet bijkomend vereist dat de beëindigingswil moet bewezen worden.
Het onderscheid tussen beide vormen van impliciet ontslag is voor kritiek vatbaar en wordt ook in de rechtspraak genuanceerd. Wanneer een contractuele tekortkoming immers betrekking heeft op een essentieel element van de overeenkomst en daaruit kan worden afgeleid dat de partij in feite de blijvende wil heeft om dit essentieel bestanddeel te wijzigen, dan kan dit op zich een impliciet ontslag vormen, zonder dat het bijkomend bewijs van een beëindigingswil vereist is. Het dient dan wel te gaan om een belangrijke wijziging. [828]