Wanneer de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst of de arbeidsprestaties worden verminderd in het kader van het thematisch verlof voor palliatieve verzorging of medische bijstand, mag de werkgever geen handeling verrichten die ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de dienstbetrekking, behalve om redenen die vreemd zijn aan die schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties.
Dat verbod gaat in de dag van het akkoord of de dag van de aanvraag en eindigt drie maanden na het einde van de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties. Wanneer de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties geen aanvang heeft genomen, eindigt dat verbod een maand na de aangevraagde begindatum.
Elke handeling van de werkgever na afloop van deze periode die ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de dienstbetrekking en waarvoor tijdens deze periode enige voorbereiding werd getroffen, wordt gelijkgesteld met een ontslag tijdens de beschermingsperiode. Onder het treffen van enige voorbereiding wordt eveneens begrepen, het nemen van de ontslagbeslissing.
De werkgever dient te bewijzen dat de redenen vreemd aan het thematisch verlof voorhanden zijn. Op verzoek van de werknemer stelt de werkgever hem er schriftelijk van in kennis.
De werkgever die, ondanks de ontslagbescherming, de arbeidsovereenkomst beëindigt zonder een dringende reden of een voldoende reden, is gehouden om aan de werknemer een forfaitaire vergoeding te betalen die gelijk is aan het loon van zes maanden.
Deze vergoeding kan gecumuleerd worden met de verbrekingsvergoeding, maar niet met andere vergoedingen die zijn bepaald in het kader van een bijzondere beschermingsprocedure tegen ontslag.