ACV

4.2.2. Aansprakelijkheid van de werkgever

4.2.2.1 Algemeen

Voor de werkgever gelden, bij gebreke aan afwijkende bepalingen, de gewone regels inzake burgerrechtelijke aansprakelijkheid. Hij zal bijgevolg zowel t.a.v. de werknemer als t.a.v. derden aansprakelijk zijn voor alle schade voortvloeiende uit zijn fout (daad, nalatigheid of onvoorzichtigheid), hoe gering deze ook is. [890]

4.2.2.2 Aansprakelijkheid t.o.v. derden

De werkgever kan door derden ook worden aangesproken tot betaling van de schade veroorzaakt door werknemers ‘in de bediening waartoe ze werden gebezigd’ (art. 1384, 3e lid BW). [891] De werkgever kan zich niet beroepen op art. 18 AOW om aan de aansprakelijkheidsvordering te ontkomen; van zodra de werknemer enige fout heeft begaan, hoe licht deze ook is, zal de werkgever de schade dienen te vergoeden. [892] Hij zal de schade kunnen verhalen op de werknemer binnen de voorwaarden gesteld door art. 18 AOW.

4.2.2.3 Aansprakelijkheid voor geldboeten

De werkgever is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de strafrechtelijke geldboeten [893] waartoe zijn aangestelden of lasthebbers zijn veroordeeld wegens inbreuken op het sociaal strafrecht. [894] Eenzelfde regeling geldt voor verkeersovertredingen begaan door werknemers in de uitoefening van hun functie. [895]

Het betreft hier slechts een betalingsmodaliteit. De werkgever wordt geenszins aanzien als de werkelijke schuldenaar van de geldboete. Dat is en blijft de werknemer die de overtreding beging. De werkgever kan het door hem betaalde bedrag dan ook zonder meer terugvorderen van de werknemer. [896] Deze laatste kan zich niet beroepen op art. 18 AOW om de terugbetaling te weigeren. Die bepaling heeft immers enkel betrekking op de burgerrechtelijke, en niet op de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de werknemer. [897] Omgekeerd kan een werknemer zich ook niet steunen op art. 18 AOW om een door hem betaalde geldboete (voor een door hem begane overtreding) terug te vorderen van de werkgever. [898]

4.2.2.4 Aansprakelijkheid t.o.v. de werknemer

Indien een werknemer schade lijdt ten gevolge van een foutief handelen of een nalatigheid van de werkgever, kan deze laatste daarvoor aangesproken worden volgens de regels van het gewone aansprakelijkheidsrecht (fout – schade – oorzakelijk verband). Op deze regel bestaan enkele uitzonderingen, onder meer voor de lichamelijke schade gedekt door de Arbeidsongevallenreglementering. De werkgever kan daarvoor niet aansprakelijk worden gesteld, behalve als hij het ongeval opzettelijk heeft veroorzaakt. [899]

De werkgever is tevens verplicht als een goede huisvader te zorgen voor het arbeidsgereedschap dat aan de werknemer toebehoort, alsmede voor de persoonlijke voorwerpen welke door deze laatste in bewaring moeten worden gegeven: [900]

  • Arbeidsgereedschap werknemer: partijen kunnen binnen bepaalde grenzen overeenkomen dat de werknemer zijn eigen goederen zal aanwenden (bv. wagen, computer, telefoon, …) om de arbeidsovereenkomst uit te voeren. [901] In dit geval worden deze goederen ‘arbeidsgereedschap’ in de zin van de AOW. Deze notie slaat op alle hulpmiddelen die nodig zijn voor de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, [902] inclusief wagens. [903] Uit de verplichting van de werkgever om als een goede huisvader te zorgen voor het arbeidsgereedschap dat aan de werknemer toebehoort, kan voortvloeien dat schade aan het persoonlijk voertuig van de werknemer dat voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt (en daarmee arbeidsgereedschap wordt), die het gevolg is van een aanrijding tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en die niet te wijten is aan een fout van de werknemer, door de werkgever moet worden gedragen. [904]
  • Persoonlijke voorwerpen werknemer: daaronder dient enkel begrepen te worden de goederen die de werknemer nodig heeft om zijn arbeidsovereenkomst te kunnen uitvoeren en die geen arbeidsgereedschappen zijn (kleding, schoeisel, brooddoos, …). [905] Alle persoonlijke voorwerpen van de werknemer die hij met het oog op de uitvoering van zijn arbeidsprestaties in bewaring van de werkgever moet geven (ook voertuigen), [906] komen bijgevolg in aanmerking als ‘persoonlijk voorwerp’. Enkel de persoonlijke voorwerpen die de werknemer bij zijn werkgever in bewaring moet geven, komen in aanmerking. De term ‘moeten’ slaat op het onderscheid tussen persoonlijke voorwerpen die de werknemer zelf kan bijhouden (geld, juwelen, brillen, …) en die hij moet achterlaten om de arbeid te kunnen aanvatten (voertuigen, bepaalde kledij, …). [907] Uit art. 20, 7° AOW vloeit voort dat de werkgever verplicht is deze laatste goederen in bewaring te nemen. [908] Betwist is wel welke bijkomende toezichts- en veiligheidsvoorzieningen de werkgever moet treffen m.b.t. de in bewaring genomen persoonlijke goederen. [909]
Laatst aangepast op: 04-07-2024

    Art. 104 Sociaal Strafwetboek.