ACV

12.2.2. Welke rechtsvorderingen?

De verjaringstermijnen vervat in art. 15 AOW zijn van toepassing op alle rechtsvorderingen die rechtstreeks ontstaan uit de arbeidsovereenkomst. Deze bepaling is ook van toepassing op vorderingen die onrechtstreeks op de arbeidsovereenkomst steunen; dit wil zeggen op vorderingen die verband houden met de arbeidsovereenkomst of er het gevolg van zijn en die zonder de arbeidsovereenkomst niet zouden kunnen bestaan. [1609]

Zo vallen o.m. onder het toepassingsgebied van art. 15 AOW, de vorderingen tot:

  • betaling van loon;
  • een opzegvergoeding en een uitwinningsvergoeding [1610];
  • loon voor overuren of feestdagen;
  • een verplaatsingsvergoeding;
  • een aflossingswaarde van de rechten van de werknemer in een verzekeringskas [1611];
  • een compensatoire vergoeding bedongen in een in de arbeidsovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding [1612];
  • een beëindigingsvergoeding overeengekomen in een overeenkomst waarin partijen de financiële gevolgen van het ontslag regelen [1613];
  • bedrijfsvoorheffing die de werkgever vergeten was in te houden [1614];
  • afgifte van sociale documenten door de werkgever;
  • teruggave van arbeidsgereedschap of persoonlijke bezittingen [1615];
  • een vordering tot schadevergoeding wegens schade veroorzaakt door de werknemer aan diens bedrijfswagen. [1616]

De vorderingen die hun oorsprong vinden in een duidelijk van de eigenlijke arbeidsovereenkomst onderscheiden overeenkomst vallen niet onder het toepassingsgebied van art. 15 AOW, bv.:

  • vorderingen inzake het niet uitvoeren van een overeenkomst over de beëindiging in onderling akkoord van de arbeidsovereenkomst [1617];
  • een rekening-courant tussen de werkgever en de werknemer voor de betaling van het commissieloon [1618];
  • de terugbetaling van onverschuldigde betalingen. [1619]
  • de vordering ingesteld wegens daden van oneerlijke concurrentie of medewerking aan deze daden na het einde van de arbeidsovereenkomst tegen een ex-werknemer in wiens arbeidsovereenkomst geen geldig niet-concurrentiebeding was opgenomen. [1620]

Op deze vorderingen is de gemeenrechtelijke verjaringstermijn van tien jaar van toepassing. [1621]

Alhoewel deze termijnen aanmerkelijk langer zijn, gaat het hier volgens het Grondwettelijk Hof (toen nog Arbitragehof) niet om een ongrondwettelijke discriminatie gezien de specifieke context van de arbeidsverhoudingen. [1622]

Laatst aangepast op: 04-07-2024

    W. Rauws, “Actualia inzake de verjaring in het arbeidsrecht”, RW 2002, 420, noot; A. Lindemans en W. Van Eeckhoutte, “Verjaring”, ATO, O-1001-300; H.D. Bosly en J. Van Drooghenbroeck, “La prescription”, in X., Le contrat de travail dix ans après la loi du 3 juillet 1978, Brussel, Story-Scientia, 1989, 320.