ACV

12.2.3. Aanvang en berekening

Het vertrekpunt van de vijfjarige verjaringstermijn is het ogenblik waarop het feit zich voordoet waaruit de vordering is ontstaan. Het vertrekpunt van de éénjarige verjaringstermijn is het eindigen van de arbeidsovereenkomst:

  • bij verbreking het ogenblik van de kennisgeving van het ontslag;
  • bij opzegging het verstrijken van de opzegtermijn;
  • bij relatieve nietigheid het ogenblik dat de tegenpartij zich op de onmiddellijke beëindiging beroept [1623];
  • bij overmacht het ogenblik dat een partij zich op de overmacht beroept [1624];
  • bij eenzijdige en substantiële wijziging van een essentiële arbeidsvoorwaarde het ogenblik dat het impliciet ontslag wordt ingeroepen.
    Wordt het impliciet ontslag niet ingeroepen binnen een redelijke termijn, dan blijft de arbeidsovereenkomst verder bestaan totdat ze op een andere wijze wordt beëindigd en vangt de verjaringstermijn dus pas op een later tijdstip aan. Er kan niet geldig beslist worden dat in dat geval de éénjarige verjaringstermijn reeds ingaat vanaf de onrechtmatige eenzijdige wijziging. [1625]

Bepaalde vorderingen ontstaan uit de arbeidsovereenkomst, maar steunen op feiten van na de beëindiging ervan. Het gaat hier bv. om vorderingen wegens miskenning van een concurrentiebeding, niet-betaling (of onvolledige betaling) van een aanvullende vergoeding SWT, van commissieloon voor bestellingen geplaatst na het einde van de arbeidsovereenkomst.

De eenjarige verjaringstermijn van art. 15 AOW is bij dergelijke vorderingen toepasselijk, maar vangt overeenkomstig art. 2257 BW pas aan vanaf het ogenblik dat het feit dat aan de grondslag van de vordering ligt, zich heeft voorgedaan. [1626]

De verjaring van de tegen een werkgever ingestelde vordering tot aanzuivering van de tekorten van de verworven reserves van een aanvullend pensioen begint slechts begint te lopen vanaf de dag waarop de aanzuiveringsplicht van de werkgever een einde neemt, dit is vanaf de datum waarop de reserves worden overgedragen met toepassing van de WAP, of, bij ontstentenis van een dergelijke overdracht, vanaf de dag van de pensionering of de opheffing van de pensioentoezegging. [1627]

In geval van betaling van de opzegvergoeding in maandelijkse schijven, verjaart de rechtsvordering die uit de niet-betaling van de opzegvergoeding ontstaat, één jaar na de laatste effectieve maandelijkse betaling door de werkgever. [1628]

De verjaringstermijn wordt geteld van dag tot dag (van de zoveelste tot de zoveelste), waarbij de dag die als vertrekpunt geldt, niet meetelt (dies a quo), de laatste dag wel (vervaldag of dies ad quem). Indien de vervaldag samenvalt met een zaterdag, zon- of feestdag, dan wordt de vervaldag niet verplaatst. Een vordering is pas verjaard wanneer de laatste dag van de verjaringstermijn verstreken is. [1629]

Voorbeeld

Wanneer verjaart de vordering tot betaling van een verbrekingsvergoeding wanneer de arbeidsovereenkomst beëindigd wordt op 31 januari 2020?

De verjaring begint te lopen op 1 februari 2020 om 0.00 u. De verjaringstermijn verstrijkt op 31 januari 2021 om 24 u. Een dagvaarding op 1 februari 2021 is bijgevolg laattijdig.

Laatst aangepast op: 04-07-2024

    Arbh. Brussel 18 september 1979, JTT 1980, 258; Arbh. Antwerpen 27 maart 1987, Soc.Kron. 1987, 253; Arbrb. Antwerpen 10 mei 1984, Soc.Kron. 1985, 219.