ACV

12.3.1. Principe

Het Sociaal Strafwetboek bevat een overzicht van de verschillende sociaalrechtelijke misdrijven, alsook van de wijze waarop ze bestraft worden. [1647] Net zoals andere misdrijven kunnen die sociaalrechtelijke misdrijven schade veroorzaken. Diegene die door een misdrijf schade lijdt, heeft het recht schadevergoeding van de dader te vorderen. [1648] De civielrechtelijke vordering kan zowel voor de strafgerechten als rechtstreeks voor de arbeidsgerechten worden gesteld. In dit laatste geval is trouwens niet vereist dat de strafvordering is ingesteld. [1649] Indien de burgerlijke vordering is ingeleid voor de arbeidsrechter, terwijl de strafvordering is ingesteld voor de strafrechter, dan zal, zolang niet definitief beslist is over de strafvordering die vóór of gedurende de burgerlijke rechtsvordering is ingesteld, de burgerlijke vordering geschorst worden (“le criminel tient le civil en état”). [1650]

Voor de vordering van een schadevergoeding voor schade geleden ten gevolge van een misdrijf (zgn. ex delicto-vordering) geldt het principe dat de burgerlijke vordering niet kan verjaren voor de strafvordering. Partijen hebben hier de keuze zich in voorkomend geval te beroepen op de verjaringstermijn ex art. 15 AOW, dan wel op de toepasselijke strafrechtelijke verjaringstermijn. [1651] De laatste optie is vaak de meest gunstige, aangezien:

  1. de strafrechtelijke verjaringstermijnen meestal langer zijn: de meeste bepalingen op grond waarvan de werknemer een vordering tegen zijn werkgever stelt, bepalen de verjaringstermijn op vijf jaar.
    In die gevallen kan de werknemer de burgerlijke vordering ex delicto dus nog instellen tot vijf jaar na de dag waarop het misdrijf door de werkgever werd gepleegd, ook al is de arbeidsovereenkomst al meer dan één jaar afgelopen;
  2. het aanvangstijdstip van de verjaringstermijn hierdoor vaak aanzienlijk uitgesteld kan worden: de ex delicto-verjaringstermijn begint te lopen vanaf de dag waarop het misdrijf wordt gepleegd.
    Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen:
  • een ogenblikkelijk of aflopend misdrijf: het misdrijf is voltrokken van zodra alle constitutieve elementen van het misdrijf voltrokken zijn (bv. niet of niet tijdig betalen loon); [1652]
  • een voortdurend misdrijf: de strafbare gedraging bestaat in de handhaving van een delictuele toestand. Het misdrijf is voltrokken van zodra de strafbare toestand een einde neemt. Dergelijke misdrijven komen in het sociaal recht zo goed als niet voor. Het herhaaldelijk niet betalen van het loon is geen voortdurend misdrijf, maar een aflopend misdrijf. [1653] Ook het niet toepassen van de index is geen voortdurend, maar een ogenblikkelijk misdrijf. [1654] Het niet oprichten van een OR of CPBW zou een voortdurend misdrijf kunnen uitmaken;
  • een voortgezet of collectief misdrijf: verschillende ogenblikkelijke misdrijven kunnen als één voortgezet of collectief misdrijf beschouwd worden als ze voortvloeien uit één delictueel opzet. [1655] Het voortgezet misdrijf wordt geacht te zijn voltrokken bij het laatste strafbare feit. Vanaf dan begint de verjaringstermijn te lopen. Het opeenvolgend niet-betalen van het loon kan een collectief misdrijf uitmaken indien er één delictueel opzet aanwezig is. De verjaring zal ingaan vanaf het laatste strafbare feit, d.w.z. het laatste feit van niet-betalen van het loon. [1656] Via het voortgezet misdrijf kan soms erg ver in het verleden worden teruggegaan. Alle relevante feiten zullen immers geacht worden deel uit te maken van het voortgezet misdrijf, ook al dateren ze van vele jaren geleden. Vereist is wel dat het interval tussen de onderscheiden feiten niet langer is dan de verjaringstermijn zelf. [1657]
Laatst aangepast op: 04-07-2024

    Art. 4 V.T.Sv.; het principe geldt enkel indien a) de strafvordering effectief is ingesteld, d.i. aanhangig gemaakt bij de bodemrechter of de onderzoeksrechter, wat dus (nog) niet het geval is wanneer een opsporingsonderzoek gevoerd wordt door het O.M. (Cass. 16 mei 2003, AR nr. C.01.0437.N, www.juridat.be); b) er een uitspraak moet gedaan worden over punten die gemeen zijn aan beide vorderingen, op zulke wijze dat er een gevaar voor tegenstrijdigheid bestaat (Cass. 20 januari 1984, Arr.Cass. 1983-84, nr. 270). Het principe dat de burgerlijke vordering wordt opgeschort, hangt samen met het beginsel van het strafrechtelijk gewijsde in burgerlijke zaken.