ACV

7.4.2. Betaling in maandtermijnen

Ondernemingen in moeilijkheden of die uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden kennen, mogen de opzegvergoeding onder bepaalde voorwaarden in maandtermijnen betalen. [817] Deze betalingsfaciliteit is uitsluitend voorzien voor de betaling van de gewone opzegvergoeding voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (zowel voor werklieden als bedienden). Zij kan bijgevolg niet worden gebruikt ter betaling van o.m. een opzegvergoeding, verschuldigd ingeval van onrechtmatige beëindiging van een overeenkomst voor bepaalde tijd, noch voor de betaling van beschermingsvergoedingen allerhande.

De werkgever moet de maandelijkse vergoeding blijven betalen, ook als de werknemer ondertussen een andere dienstbetrekking gevonden heeft. [818]

Deze zogenaamde mensualisering van de opzegvergoeding is slechts toegelaten voor ondernemingen [819] die op het moment van de verbreking [820] voldoen aan de voorwaarden vastgesteld bij het KB van 29 augustus 1985:

  1. De onderneming die in de jaarrekeningen van de twee boekjaren die de datum van de ontslagen voorafgaan, vóór belastingen, een verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening boekt, wanneer voor het laatste boekjaar dat de datum van de ontslagen voorafgaat, dit verlies het bedrag van de afschrijvingen en de waardevermindering op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa overschrijdt.
  2. De onderneming die ten gevolge van verlies, een netto-actief vertoont dat tot minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal is gedaald, voor de ontslagen gegeven binnen twaalf maanden volgend op de datum waarop de buitengewone algemene vergadering, met toepassing van artikel 103 van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935, is bijeengekomen en heeft besloten tot de voortzetting van de activiteit.
  3. De onderneming die overeenkomstig de procedures bepaald bij de cao nr. 24 van 2 oktober 1975 betreffende de procedure van inlichting en raadpleging van de werknemersvertegenwoordigers met betrekking tot het collectief ontslag en bij het Koninklijk Besluit van 24 mei 1976 betreffende het collectief ontslag overgaat tot een collectief ontslag en dit voor de ontslagen die gebeuren binnen een periode van zes maanden die begint te lopen vanaf het eerste ontslag dat in het kader van voornoemde procedures wordt gegeven. Deze bepaling is maar van toepassing op de ondernemingen die ten minste driehonderd werknemers tewerkstellen, in geval van een collectief ontslag van ten minste 10% van het aantal tewerkgestelde werknemers.
  4. De onderneming die twintig werknemers of minder tewerkstelt in geval van ontslag binnen een periode van zestig dagen van ten minste zes werknemers indien zij tussen twaalf en twintig werknemers tewerkstelt, of van ten minste de helft van de werknemers indien zij minder dan twaalf werknemers tewerkstelt, alsmede de ontslagen die gebeuren binnen een periode van zes maanden die begint te lopen vanaf het eerste ontslag gegeven binnen voornoemde periode van zestig dagen. Om van deze bepaling te genieten moet de onderneming de procedures naleven, bedoeld in de artikelen 6 en 7 van het voormeld KB van 24 mei 1976 en artikel 6 van voormelde cao nr. 24 van 2 oktober 1975. Voor de toepassing van deze bepaling moet het aantal tewerkgestelde werknemers worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van voormeld KB van 24 mei 1976.
  5. De onderneming die in toepassing van de bepalingen van artikel 51 Arbeidsovereenkomstenwet tijdens het jaar vóór dat van het ontslag, minstens 20% werkloosheidsdagen heeft gekend van het totaal aantal dagen aangegeven voor de werklieden aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid; dit percentage kan op voorstel van het paritair comité bij KB worden gewijzigd. De toepassing van deze bepaling is beperkt tot de ondernemingen waar ten minste 50% van de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor werklieden worden tewerkgesteld.
  6. De onderneming gebonden door een herstructureringsplan:
    • goedgekeurd, hetzij door de Ministerraad voor de ondernemingen die ressorteren onder het nationaal sectoraal beleid overeenkomstig artikel 6 van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, hetzij door de betrokken Gewestregering voor de andere ondernemingen;
    • dat een financiële tussenkomst hetzij van de Staat, hetzij van de betrokken Gewestregering, hetzij van een organisme aangewezen door de Staat of de betrokken Gewestregering voorziet in het eigen vermogen of in de schulden op meer dan één jaar en dat voor de ontslagen gegeven in het kader van en in de periode vastgesteld in het herstructureringsplan, zonder dat deze periode korter dan één jaar of langer dan drie jaar mag zijn.

Om de opzegvergoeding in maandtermijnen te kunnen uitbetalen, moet de werkgever aan de ontslagen werknemer schriftelijk meedelen op grond van welke hogergenoemde bepaling de onderneming in moeilijkheden verkeert of uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden kent. [821]

Geen enkele wettelijke bepaling schrijft voor dat die kennisgeving aan de werknemer moet geschieden uiterlijk op het ogenblik van het ontslag. [822] Wel vloeit uit art. 2 van het KB van 29 augustus 1985 voort dat de kennisgeving moet gebeuren uiterlijk op het ogenblik dat met de betaling in termijnen wordt gestart; aangezien de eerste maandtermijn eisbaar wordt op het ogenblik van de verbreking, zal ook de kennisgeving uiterlijk op dat moment moeten geschieden. [823]

De betaling van de totale opzegvergoeding mag in dit geval dus worden gespreid over een aantal maanden gelijk aan de opzegtermijn die de werkgever normaal had moeten respecteren. Deze maandbedragen bevatten dus niet alleen het gewone maandloon maar telkens ook één twaalfde van de voordelen verworven krachtens de arbeidsovereenkomst [824]; ze zijn bovendien gebonden aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen volgens dezelfde modaliteiten als die van toepassing waren op het loon van de werknemer. [825]

Laatst aangepast op: 04-07-2024

    Art. 39 bis § 2 AOW. Volgens het Arbeidshof te Brussel moet niet alleen de voormelde indexering worden toegepast, maar moet het bedrag van de opzegvergoeding ook worden verhoogd met de baremieke aanpassingen waarop de werknemer normaal aanspraak kon maken (Arbh. Brussel 5 april 1994, AR nr. 27.098, onuitg.). Dit arrest lijkt evenwel het forfaitair karakter van de verbrekingsvergoeding te miskennen.