ACV

2.2.2. Openbare sector en vrij onderwijs

Artikel 1 AOW maakt duidelijk dat deze wet in de regel alleen geldt voor de privésector. Een arbeidsovereenkomst betreft dus in principe de verhouding tussen een werknemer en een privéwerkgever.

De wet is echter ook van toepassing op de werknemers die tewerkgesteld worden door het Rijk, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten, de openbare instellingen die eronder vallen, de instellingen van openbaar nut en de door het Rijk gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs, als hun toestand niet statutair geregeld is.

De rechtspositie van personen in openbare dienst wordt geacht van statutaire aard te zijn. [252] De statutaire tewerkstelling berust op een eenzijdige aanstelling door de overheid. [253] Alleen wanneer het ondubbelzinnig werd overeengekomen, kan er tussen de overheid en een medewerker een samenwerkingsovereenkomst bestaan. [254] Het gaat dan noodzakelijkerwijs om een arbeidsovereenkomst. [255]

Personeelsleden van de vrije universiteiten zijn verbonden door een arbeidsovereenkomst. Die werd echter niet door de Arbeidsovereenkomstenwet beheerst, maar wel door het Universiteitsdecreet van 12 juni 1991. [256] [257] Tot het werd opgeheven in 2013 en vervangen door bepalingen betreffende het personeel van de universiteit in de Codex Hoger Onderwijs. [258]

De rechtspositie van personeelsleden van het vrij gesubsidieerd niet-universitair onderwijs wordt geregeld door het decreet van 27 maart 1991 [259] en dus niet door de Arbeidsovereenkomstenwet. [260] Dit decreet is van toepassing op de gesubsidieerde leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, met inbegrip van de leerkrachten levensbeschouwelijk onderricht, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch personeel, het psychologisch, orthopedagogisch, sociaal en medisch personeel, het technisch personeel, het ondersteunend personeel, het beleids- en ondersteunend personeel, het administratief personeel tewerkgesteld in de gesubsidieerde scholen van het basisonderwijs, instellingen voor secundair onderwijs en deeltijds kunstonderwijs en centra voor volwassenenonderwijs, tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben, internaten, de centra voor leerlingenbegeleiding en in voorkomend geval hun permanente ondersteuningscellen (CLB’s) en de inrichtende machten van de instellingen en centra. [261] Het decreet is niet van toepassing op de niet-gesubsidieerde personeelsleden en ook niet op de niet-gesubsidieerde prestaties van gesubsidieerde personeelsleden. Hoewel het decreet ook van toepassing is op het personeel van de internaten, geldt dat enkel voor de internaatbeheerder. Dat is immers het enige ambt dat bezoldigd wordt met wettelijke toelagen; de opvoeders vallen buiten het toepassingsgebied van het decreet. [262] Voor de personeelsleden die niet onder het toepassingsgebied van het decreet vallen, blijft de Arbeidsovereenkomstenwet gelden. [263]

Voor de personeelsleden van de vrije hogescholen gold sinds 1996 niet langer het voormelde decreet van 27 maart 1991, maar wel het Decreet van de Vlaamse Raad van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. In 2013 werd ook dit decreet opgeheven en vervangen door voornoemde Codex Hoger Onderwijs.

Laatst aangepast op: 04-07-2024

    R.v.St. 30 maart 1993, JTT 1994, 234; Cass. 5 oktober 1992, Soc.Kron. 1993, 20; R.v.St. 2 oktober 1990, RW 1991-92, 20; Cass. 9 mei 1988, TSR 1988, 287.