ACV

1.2.2. Multilaterale verdragen

Als de Belgische arbeidswetgeving de laatste jaren aangepast werd, was dat meestal omdat België daartoe verplicht werd door internationale multilaterale verdragen. Dit internationale recht is dus van groot belang. De multilaterale verdragen waar België deel van uitmaakt, kunnen ingedeeld worden volgens de instellingen:

  • Verenigde Naties (VN),
  • Internationale Arbeidsorganisatie (IAO),
  • Raad van Europa,
  • Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO),
  • Europese Unie (EU).

De verdragen van de VN zijn voor het arbeidsrecht nauwelijks van belang. Artikel 8 van het Ecosoc-Verdrag [11] is voor het arbeidsrecht echter wel belangrijk. Het garandeert namelijk het stakingsrecht.

Bij de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) zijn ondertussen 187 landen aangesloten die verdragen (of ‘conventies’) sluiten om goede arbeidsomstandigheden te realiseren. België heeft altijd een belangrijke rol gespeeld voor deze instelling. In België worden de conventies van de IAO geratificeerd (bekrachtigd) door de regering en daarna goedgekeurd door de wetgevende macht. [12] De principes van de conventies worden dan opgenomen in reglementaire teksten (als ze dat al niet zijn) vooraleer de conventies worden aangenomen. De conventies hebben een zekere internationale harmonisatie van het arbeidsrecht tot gevolg omdat elk land dat een verdrag goedkeurt, de minimumnormen ervan moet eerbiedigen.

De Raad van Europa keurde het Europees Sociaal Handvest (ESH [13]) goed. Dit Handvest erkent onder meer het recht om collectief op te treden, met inbegrip van het stakingsrecht. [14] Daarnaast is het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM [15]) belangrijk. Dit verdrag waarborgt onder meer het recht zich bij een vakbond aan te sluiten. Ook het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is voor de arbeidsverhoudingen van belang.

De OESO keurde een gedragscode voor de multinationale ondernemingen goed. [16] De OESO is voor het arbeidsrecht van minder direct belang: de beslissingen, akkoorden, aanbevelingen en resoluties van de Raad van de OESO hebben maar een beperkte rechtstreekse weerslag op het Belgische sociaal recht, wat niet belet dat zij wel invloed hebben op het algemene sociaaleconomische beleid van het land.

De rechtsbronnen die tot stand komen binnen het kader van de EU – en voorheen de EGKS, de EEG en EURATOM – zijn veruit het belangrijkste.

In het Verdrag van Rome waarmee in 1957 de EEG (Europese Economische Gemeenschap) werd opgericht, bepaalt artikel 117: “De Lidstaten erkennen de noodzaak, verbetering van de levensstandaard en van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers te bevorderen, zodat de onderlinge aanpassing daarvan op de weg van de vooruitgang wordt mogelijk gemaakt.

Zij zijn van mening dat een dergelijke ontwikkeling zal voortvloeien, zowel uit de werking van de gemeenschappelijke markt waardoor de harmonisatie der sociale stelsels zal worden bevorderd, als uit de in dit Verdrag bepaalde procedures en het nader tot elkaar brengen van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.”

In 1986 voegde de Europese Eenheidsakte enkele bepalingen aan het Verdrag toe over de verbetering van het arbeidsmilieu op het vlak van veiligheid en gezondheid van de werknemers en over de bevordering van de sociale dialoog.

Sinds 1991 kunnen de Europese sociale partners ook cao’s sluiten. Zo kwamen cao’s tot stand over ouderschapsverlof en deeltijdse arbeid.

Het Verdrag van Amsterdam van juni 1997 is voor het arbeidsrecht het belangrijkst. Werkgelegenheid is daarin prioritair; daaraan is een heel hoofdstuk gewijd. In de eerste plaats blijven de lidstaten zelf bevoegd voor het werkgelegenheidsbeleid, maar de Europese Unie heeft een belangrijke aanvullende en coördinerende rol.

Laatst aangepast op: 04-07-2024