ACV

17.1. Staking

De Belgische wetgeving omschrijft nergens expliciet het begrip staking, noch dat er een recht zou bestaan voor werknemers om te staken. Volgens het Sociaalrechtelijk Woordenboek van de Benelux Economische Unie is een werkstaking “het door alle werknemers of een groep van werknemers zonder persoonlijke verhindering opzettelijk tijdelijk niet-verrichten van de bedongen arbeid als dwangmiddel ter bereiking van een bepaald doel”. [759] Deze definitie is geen juridisch bindende definitie, maar in zijn conclusie bij het hierna besproken cassatiearrest van 21 december 1981 verwijst advocaat-generaal Lenaerts er wel naar. [760] Het Hof van Cassatie verwijst in dat arrest ook naar de prestatiewet van 19 augustus 1948 [761] waar in artikel 1 verwezen wordt naar de “vrijwillige collectieve stopzetting van de arbeid door de werknemers”. Uit de parlementaire voorbereiding kan afgeleid worden dat de wetgever hiermee de werkstaking bedoelt. Hieruit kan dan afgeleid worden dat een staking:

  • een collectief gegeven is;
  • een door de werknemers vrijwillig geschapen toestand is;
  • de stopzetting van de arbeid veronderstelt;
  • bedoeld is als een actiemiddel van de werknemers. [762]

Doorgaans worden schokstakingen, prikacties of stiptheidsacties niet als staking aangezien. [763]

Een staking wordt hierdoor gekenmerkt dat de werknemers de contractueel opgenomen verplichting een arbeidsprestatie te leveren, tijdelijk niet nakomen. Het niet-verrichten van de bedongen arbeid maakt het kernstuk uit van een werkstaking. Het gaat dus om een tijdelijke neerlegging van de arbeid zonder dat de werknemers de bedoeling hebben ontslag te nemen. Een werkstaking heeft meestal een collectief karakter.

In het internationale recht wordt het stakingsrecht wel erkend. Zo verplicht artikel 8 van het ECOSOC-Verdrag de verdragsluitende partijen om het stakingsrecht te waarborgen in zoverre dit wordt uitgeoefend overeenkomstig de wetten van het land in kwestie. [764] Ook artikel 6 van het Europese Sociaal Handvest waarborgt het recht om te staken. [765] Om dit recht onbelemmerd te kunnen uitvoeren, verbinden de landen die het Handvest hebben gesloten of ertoe zijn toegetreden zich, het recht van werknemers en werkgevers op collectief optreden bij belangengeschillen te erkennen, met inbegrip van het stakingsrecht, behoudens verplichtingen uit hoofde van eerder gesloten collectieve arbeidsverhoudingen. Staken is dus een grondrecht. [766] Op zichzelf kan het deelnemen aan een staking dan ook geen dringende reden voor ontslag zijn. [767]

Al in 1967 aanvaardde het Hof van Cassatie dat een staking de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schorst en niet beëindigt. Door te staken drukt een staker immers niet zijn wil uit om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. [768] In 1980 voegde het Hof van Cassatie hier uitdrukkelijk aan toe dat de staking op zichzelf in geen geval de arbeidsovereenkomst doet eindigen. [769] Hiermee was nog niet in alle duidelijkheid gezegd of de staking nu wel of niet een wanprestatie uitmaakt.

In 1981 ging het Hof van Cassatie echter een stap verder. Het leidde uit de Wet Prestaties Algemeen Belang van 19 augustus 1948 af dat er voor de werknemer een recht bestaat om de overeengekomen arbeid niet te verrichten en dus om te staken. Deze wet legt aan bepaalde werknemers ingeval van staking het verrichten van arbeid op. A contrario, zo oordeelt het Hof, volgt daaruit dat al de andere werknemers het recht hebben om hun arbeid niet te verrichten. [770] In zijn conclusie bij dit arrest stelt toenmalig advocaat-generaal Lenaerts dat alle stakingen op dezelfde voet geplaatst moeten worden, zowel de wilde en ongeregelde als de erkende staking, zowel de politieke als de professionele. [771] De deelname aan een staking, zelfs al is ze niet door de vakorganisaties erkend, vormt dus op zichzelf geen onrechtmatige daad.

Uit deze rechtspraak kan samenvattend worden besloten:

  • De staking is een wettige schorsingsoorzaak. [772]De wil van de werknemer om het contract te beëindigen blijkt er niet uit.
  • Deelname aan een staking is dus op zichzelf nooit een dringende reden (de begeleidende omstandigheden, bv. beschadigingen en dergelijke kunnen er echter wel het karakter van een ernstige tekortkoming aan geven, die het ontslag om dringende reden rechtvaardigen).
  • Het deelnemen aan een staking is een individueel recht.
  • Het recht om ingevolge staking niet te werken, is door de wet erkend en kan dus niet door een lagere rechtsbron worden beperkt (cf. hiërarchie van de rechtsbronnen); dit betekent dat bv. in een cao door een verzoeningsclausule of vredesplicht dit individueel recht niet kan worden aangetast.
  • Uiteraard heeft de werknemer die zijn arbeid niet verricht wegens deelneming aan een staking, geen recht op loon. [773]

De vakbonden betalen hun stakende leden een stakingsvergoeding uit die deze loonderving gedeeltelijk compenseert. Voor de meeste sociale wetgevingen (jaarlijkse vakantie, werkloosheid, pensioen, …) worden stakingen gelijkgesteld met arbeid. Soms worden hier wel voorwaarden aan verbonden, zoals de erkenning door een vakbond.

Deze actie, staking of lock-out, dient voorafgaandelijk aangezegd te worden door een aangetekend schrijven gericht aan de voorzitter van het paritair (sub)comité of aan de werkgever(s) (of aan de werknemersorganisaties in geval van lock-out) betrokken in het conflict. Vervolgens moet een zekere aanzeggingsperiode in acht genomen worden vooraleer effectief tot staking of lock-out mag overgegaan worden (bv. een week of 14 dagen). Zowel de wijze als de termijn van kennisgeving worden meestal conventioneel vastgelegd in een cao of in het huishoudelijk reglement van het paritair comité.

Stakingen die uitgebroken zijn of lock-outs die gedaan worden zonder naleving van de voorziene procedure worden over het algemeen niet ondersteund door de representatieve werknemers- of werkgeversorganisaties. Daarnaast wordt het krijgen van een syndicale premie vaak afhankelijk gesteld van het respecteren van de sociale vrede in de onderneming of in de sector.

De voorbije decennia werden veel rechters of rechtbanken gevat door een eenzijdig verzoekschrift van werkgevers, werkwilligen of zelfs derden, dat erop gericht was, onmiddellijk, zonder tegenspraak en onder verbeurte van dwangsommen maatregelen te bekomen om de vrije toegang tot het bedrijf te verkrijgen. [774] De beschikkingen die door de rechters werden geveld, waren (op een enkele uitzondering na) [775] formeel niet tegen de staking zelf gericht. Deze rechtspraak blijft dus op het eerste gezicht zonder gevolg met betrekking tot het stakingsrecht en de invloed ervan op de individuele arbeidsovereenkomst.

Toch meenden de Belgische vakbonden dat de tussenkomst van rechters in stakingen en collectieve acties na een eenzijdig verzoekschrift een schending is van het internationaal erkende stakingsrecht en recht op collectieve actie. Het ACLVB, ACV, ABVV en de Europese EVV dienden dan ook bij het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) een klacht in omdat de tussenkomst van de rechter in snelle procedures bij collectieve actie, meer bepaald bij stakingspiketten, artikel 6, 4° van het Herziene Europees Sociaal Handvest (ESH) zou schenden. Het ECSR is de belangrijkste superviserende instelling van het ESH. Het ECSR bestaat uit een comité van experten en heeft geen rechtsmacht.

Artikel 6, 4° ESH bepaalt dat de partijen zich ertoe verbinden het recht van werknemers en werkgevers op collectief optreden in gevallen van belangengeschillen, met inbegrip van het stakingsrecht te waarborgen, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten. In een beslissing van 13 september 2011 geeft het ECSR de Belgische vakbonden gelijk en beslist dat België het recht op collectieve actie en staking zoals voorzien in artikel 6, 4° ESH schendt. [776]

  • Het ECSR gaat eerst na of het recht op collectieve actie erkend is in het Belgische recht. Het feit dat dit recht niet formeel is vastgelegd in de Belgische wetgeving is op zich geen schending van artikel 6, 4° ESH, op voorwaarde dat het stakingsrecht gegarandeerd wordt in rechte en in feite door een vaste en onbetwiste rechtspraak van de nationale hoogste rechtbanken. Het recht op collectieve actie omvat volgens het Comité enerzijds het recht om niet te werken, maar anderzijds ook het recht om stakingspiketten te organiseren en beide onderdelen verdienen een vergelijkbare beschermingsgraad. Dit laatste is volgens het Comité het geval in België. Het recht op collectieve actie, met inbegrip van het recht om stakingspiketten te organiseren, wordt aldus voldoende erkend in België zodat artikel 6, 4° ESH op dit vlak niet wordt geschonden.
  • Vervolgens gaat het ECSR na of er in België beperkingen bestaan op het stakingsrecht. Het Comité wijst erop dat het stakingsrecht een evenwicht veronderstelt tussen aan de ene kant rechten en vrijheden en aan de andere kant verantwoordelijkheden van de natuurlijke of rechtspersonen verwikkeld in een conflict. Als het stakingspiket de rechten van niet-stakers beperkt, door bv. het gebruik van intimidatie of geweld, dan vormt volgens het Comité het verbod van dergelijke actie geen beperking van het stakingsrecht van artikel 6, 4° ESH. Wanneer het stakingspiket daarentegen niet het keuzerecht van werknemers om al dan niet deel te nemen aan de staking beperkt, dan zal de beperking van het stakingspiket neerkomen op een beperking van het stakingsrecht zelf. Het is immers legitiem voor stakende werknemers om te trachten collega’s te betrekken in de actie. Het Comité stelt vervolgens dat minstens in een aantal voorgelegde uitspraken niet werd vastgesteld dat het stakingspiket de vrijheid van de werknemers om al dan niet deel te nemen beperkte, zodat het stakingsrecht zelf werd beperkt door stakingspiketten te verbieden.
  • Tot slot gaat het Comité na of de vastgestelde beperkingen kunnen worden gerechtvaardigd. Ingevolge artikel G ESH kan het recht op collectieve actie zoals neergelegd in artikel 6, 4° ESH alleen beperkingen ondergaan die ten eerste bij wet zijn voorgeschreven en ten tweede in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en voor de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden.

Ten eerste stelt het Comité dat “bij de wet zijn voorgeschreven” niet vereist dat de beperkingen formeel in de wet zijn ingeschreven, maar evengoed kan betekenen dat de rechtspraak voldoende zeker en voorspelbaar is zodat rechtszekerheid bestaat. Het Comité stelt echter dat er in België tegenstrijdigheden bestaan in de rechtspraak, zodat niet aan deze voorwaarde is voldaan. Bovendien houdt ‘bij de wet voorgeschreven’ in dat er eerlijke procedures zijn. Doordat de vakbonden niet worden betrokken bij de procedures op eenzijdige verzoekschriften bestaat echter het risico, aldus het Comité, dat hun legitieme belangen niet in overweging worden genomen, tenzij door een tijdrovende beroepsprocedure, zodat om deze reden eveneens niet aan de voorwaarde is voldaan.

Ten tweede stelt het Comité dat door het mogelijk ontbreken van een eerlijke procedure de beperking ook verder gaat dan wat noodzakelijk is om een van de doelstellingen van artikel G ESH te bereiken. Het Comité besluit met acht stemmen tegen vier [777] dat de beperkingen van het stakingsrecht een schending van artikel 6, 4° ESH vormen.

In 2014 bevestigde het Hof van Cassatie [778] ook nog een uitspraak van het Hof van Beroep van Antwerpen [779] dat geoordeeld had dat een procedure in verband met een stakingspost niet bij eenzijdig verzoekschrift mocht worden ingesteld en verder zonder tegenspraak mocht worden behandeld. Er was volgens het Hof geen volstrekte noodzakelijkheid aanwezig, de procedure had tegensprekelijk kunnen worden gevoerd. De drie redenen die bijna altijd worden aangehaald om de neerlegging van een eenzijdig verzoekschrift te staven (absolute spoedeisendheid waardoor niet tijdig een tegensprekelijke procedure kon worden gevoerd, niet-gekende deelnemers, verrassingseffect), werden in dit arrest door de rechter aan de kant geschoven.

De invloed van de staking op de relatie werkgever-werkwillige moet worden onderzocht aan de hand van het recht op gewaarborgd dagloon enerzijds (artikel 27, eerste lid, 1° AOW, zie hierboven) en het gewone verbintenissenrecht (vreemde oorzaak) anderzijds. Wanneer het om een overmachtssituatie gaat, kan men, op voorwaarde van toelating van het beheerscomité van de RVA, werkloosheidsuitkeringen krijgen. Die toelating zal alleen maar verkregen kunnen worden als de werknemer geen objectief belang heeft bij de staking (geen deel uitmaakt van de bedrijfseenheid in staking).

In de Belgische wetgeving zijn ook enkele maatregelen voorzien om te verhinderen dat stakingen gebroken worden door de aanwerving van nieuwe werknemers:

  • Verbod op terbeschikkingstelling van uitzendkrachten van een gebruiker waar gestaakt wordt. [780] Uitzendkrachten die toch tewerkgesteld worden tijdens een staking, kunnen de voordelen van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur met de gebruiker opeisen. [781]
  • Verbod op sluiten van een vervangingsovereenkomst om een staker te vervangen. [782]
Laatst aangepast op: 04-07-2023

    M. Rigaux en J. Peeters, “De werkstaking in het Belgisch arbeidsrecht” in P. Humblet en G. Cox (ed.), Collectieve conflicten, Mechelen, Kluwer, 2011, 67; R. Van Den Heule, “Het bijleggen van collectieve arbeidsgeschillen”, Or. 2011, 18.