Alle voltijdse (minstens 35 uur per week) werknemers uit de privésector hebben recht op BEV. Werknemers die bij verschillende werkgevers deeltijdse prestaties verrichtten maar in totaal minstens 35 uur per week werken, worden beschouwd als voltijds werkende werknemers en hebben dus ook recht op BEV. In deze veronderstelling zal de door iedere werkgever toe te kennen duur van het educatieve verlof evenredig zijn met de duur van de tewerkstelling van de werknemer bij elk van hen. Sinds 1 september 2001 hebben sommige deeltijdse werknemers ook recht op BEV [598]:
- werknemers, die minstens 4/5 werken, kunnen een erkende algemene of beroepsopleiding volgen;
- deeltijdse werknemers met een variabel uurrooster kunnen tijdens of buiten het normale uurrooster een erkende algemene of beroepsopleiding volgen;
- werknemers die minstens 1/2 werken (maar minder dan 4/5) met een vast uurrooster, kunnen tijdens de werkuren een beroepsopleiding volgen waarbij minstens 1 lesuur samenvalt met de werkuren (als zij een algemene opleiding volgen, hebben zij geen recht op BEV).
Voor het nemen van BEV wordt er naar de effectieve uitvoering van de arbeidsovereenkomst gekeken. Iemand die deeltijds ouderschapsverlof of tijdskrediet neemt of progressief tewerkgesteld is, zal dus als een deeltijdse werknemer beschouwd worden. Zowel arbeiders, bedienden, handelsvertegenwoordigers, dienstboden, studenten, betaalde sportbeoefenaars, DAC’ers, als werknemers met een GESCO-overeenkomst of in een startbaan komen in aanmerking. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen overeenkomsten voor onbepaalde duur of andere overeenkomsten (bepaalde duur, ...). [599]