ACV

2.3.2. Voorwaarden

De beëindiging van de arbeidsovereenkomst door gerechtelijke ontbinding vereist in elk geval dat minstens één van beide partijen in vrij belangrijke mate verzuimt zijn verbintenissen na te komen [29], iets waarover de feitenrechter soeverein oordeelt. [30] Rechters dienen hierbij in beginsel te onderzoeken of de andere partij de arbeidsovereenkomst zou gesloten hebben indien zij deze tekortkoming had kunnen voorzien. [31] De fout die voldoende zwaar wordt geacht om de gerechtelijke ontbinding te verantwoorden, is een ruimer begrip dan de zware fout die een dringende reden uitmaakt. [32] Wel is vereist dat de fout zich reeds heeft voorgedaan, een reële ernst vertoont en schade berokkent aan de belangen van de medecontractant. [33] De contractuele fout hoeft niet noodzakelijk vrijwillig te zijn om een gerechtelijke ontbinding te verantwoorden. [34]

De feitenrechter zal in zijn beoordeling rekening houden met alle omstandigheden eigen aan de zaak. Zo kunnen de economische omstandigheden [35], de jarenlange afwezigheid van protest [36], de functie van de werknemer [37] en de omvang van de morele en de materiële schade [38] in aanzienlijke mate medebepalend zijn voor het al dan niet ingaan op de vordering tot ontbinding.

Bij ernstige tekortkomingen in hoofde van beide partijen, kan de rechter de arbeidsovereenkomst ontbinden ten laste van beiden, op voorwaarde uiteraard dat ontbinding van weerskanten gevorderd wordt. [39] De omstandigheid dat beide partijen zijn tekortgeschoten, heft de contractuele aansprakelijkheid van elk van hen niet op. Het is aan de feitenrechter om de schadevergoeding te bepalen waarop elke partij recht heeft, in evenredigheid met de ernst van de respectieve tekortkomingen. [40]

Betwisting bestaat over de vraag of een gerechtelijke ontbinding slechts kan gevorderd worden ingeval van voorafgaande ingebrekestelling van de andere partij. [41] Om elke betwisting te vermijden, is het in ieder geval aan te raden om de andere partij steeds voorafgaand in gebreke te stellen.

Laatst aangepast op: 04-07-2024

    Cass. 18 september 2006, Soc.Kron. 2007, 440. In het gemeen recht wordt de ingebrekestelling een voorafgaande voorwaarde genoemd om het sanctieapparaat bij contractuele wanprestatie in werking te kunnen stellen. Volgens het Hof Van Cassatie gaat het hier om een algemeen rechtsbeginsel, waarvan art. 1146 BW een toepassing is (Cass. 9 april ’76, Arr.Cass. 1976, 921). In het kader van de gerechtelijke ontbinding kan de dagvaarding evenwel als ingebrekestelling gelden (Cass. 24 april 1980, Pas. 1980, I, 1050; Arbh. Luik 3 juni 2003, JTT 2004, 21; Arbrb. Brussel 3 februari 1988, Rechtspr.Arb.Br. 1988, 138). Volgens het Luikse arbeidshof is de ingebrekestelling geen vereiste voor het bekomen van een gerechtelijke ontbinding, maar wel voor een daaruit voortvloeiende schadevergoeding (Arbh. Luik 9 juni 2009, Ors. 2009, 26).